Corona en huurbetalingen

Corona en huurbetalingen

Veel vastgoedeigenaren stonden tijdens de corona-crisis voor het voldongen feit dat hun huurders niet de volledige huur kunnen of willen betalen. Waar de ene vastgoedeigenaar soepel met hun huurders omging stond de andere vastgoedeigenaar wat meer op hun strepen. Een duidelijke richtlijn ontbrak en ook was niet bekend hoe de Rechtspraak hier over dacht.

Inmiddels heeft er een kort geding plaats gevonden tussen een huurder en verhuurder. Onderwerp van het geding was hoe om te gaan met de huurbetalingen. Huurder (Inbev) heeft zich namens hun onderhuurder (de cafe-uitbater) bereid gevonden slechts een deel van de huur te willen betalen. Dit omdat zij gedurende de corona-crisis hun horecazaak verplicht moesten sluiten. Verhuurder (Sigimund B.V.) dacht hier anders over en heeft uiteindelijk een kort geding opgestart om betaling te vorderen van de achterstallige huurpenningen. De uitspraak is nu bekend.

Samengevat komt het er op neer dat verhuurder zich beroept op het feit dat zij niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade die ontstaat aan de zijde van huurder voortvloeiende uit de verplichte sluiting door corona. Inbev stelt zich als huurder echter op het standpunt dat zij gerechtigd is de huurbetaling van de maand april 2020 op te schorten zodat zij tijd hebben om de steunmaatregelen vanuit de overheid in kaart te brengen. Hierbij ging ze er vanuit op steun van de verhuurder te kunnen rekenen. Niets is echter minder waar. Verhuurder sommeert huurder om tot betaling over te gaan en huurder eist op haar beurt huurprijsvermindering op basis van artikel 7:204 BW. Dit artikel gaat over gebreken aan het gehuurde waardoor huurder niet het volledige huurdersgenot heeft.

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het gehuurde in deze zaak uitsluitend bestemd is als horecazaak. Doordat deze van de overheid verplicht moest sluiten kan er gesteld worden dat er inderdaad sprake is van een gebrek waardoor huurder geen volledig huurdersgenot heeft gehad. Het sluiten op last van de overheid wordt dus gezien als gebrek in de zin van artikel 7:204 B.W. Hierbij is het goed om te vermelden dat het een uitspraak in kort geding is die nog moet worden behandeld in een bodemprocedure, maar de voorzieningenrechter is van mening dat het voldoende aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat er huurkorting dient te worden toegepast.

Op basis van deze uitspraak lijkt het er op dat de huurders in de corona-crisis hun gelijk hebben gekregen. Toch ben ik persoonlijk van mening dat er nog niet te vroeg gejuicht moet worden. De overheid heeft in deze namelijk niet bepaald dat de horeca verplicht dicht moest; afhalen en bezorgen mocht immers wel. Het pand moest niet op slot, maar het ontvangen van mensen mocht niet meer. Strikt genomen had er dus gewoon nog gebruik gemaakt kunnen worden van het gehuurde. Als de advocaat van verhuurder dit voldoende aannemelijk maakt in de bodemprocedure ben ik benieuwd hoe dit uit zal gaan pakken.

Klik hier om de volledige uitspraak te lezen.

Tags: , , , , , ,

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *